Goede marathonduiven, hoe kom je eraan?

 

Juni 2015.

En dan bedoel ik niet goede marathon duiven in aanleg, want ik ga ervan uit dat je weet waar de goeden zitten. We kunnen allemaal een uitslag lezen en bijna alle uitslagen zijn wel ergens (gratis) te vinden. D.m.v. enkele goede reportages en hokbezoeken, heb je een indruk van duiven en melker en kun je vergelijken of die duiven en die melker passen bij je ambities. Omdat je ondertussen geleerd hebt, kun je onderscheid maken tussen handelaren en echte liefhebbers. Ook merk je dat er mensen tussen zitten, die een ander vooruit willen helpen. Daar komt bij, dat je  ook niet altijd voor een dubbeltje op de eerste rang wilt zitten. Nee……..die genetische aanleg zit wel goed. Je hebt je goed georiënteerd en je bent op verschillende vertrouwde adressen aan basismateriaal gekomen, dat de toets der kritiek kan weerstaan. Afhankelijk van je beurs en je tijd besluit je ze te gaan opleren of ze op het kweekhok te zetten. Als het kwekers worden is het makkelijk. Je kweekt er flink van en als er goeie uitkomen, heb je goede kwekers. Anders niet! Een beetje geduld, ook afhankelijk van de ruimte die je hebt, is prima. Maar als er na 2 a 3 jaar niets uit loopt wat je aan staat en presteert, is geduld dodelijk!!

Regelmatig hoor je over mensen die “meer snelheid” in hun fondduiven willen fokken. Er zijn er die slagen. We kennen allemaal de ” van Loon impuls” bij Jos Pepping. Als het lukt heb je meteen een straatlengte voorsprong. Maar hoe vaak lukt het? Liever zou ik enkele goede overnachtduiven met elkaar kruisen………….. of meeliften op het geslaagde “snelheidskruisingsexpiriment” van anderen. Want als iemand anders het heeft weten vast te leggen, dan kan het ook doorzetten bij jou.

Oké, we laten de kweek, hoe interessant ook, even voor wat hij is. Nu komen we eigenlijk op het punt waar ik naar toe wil. Je hebt een hokje met 30 tot 50 jongen en dat moeten goede fondduiven worden. Wat ga je nu doen? Voorop staat dat ze gezond moeten blijven, want anders kun je ze niet opleren en spelen. En als je dat niet doet, zullen ze hun mogelijke talenten niet ontwikkelen en wordt het al een stuk moelijker. Duiven met supermooie stambomen zijn nog geen goede marathonduiven. Hoe nu verder? Er zijn verschillende wegen die naar Rome leiden. De één zegt zijn jongen nooit op te leren en slechts op de natour enkele keren in te korven. Weer een ander zegt dat fondduiven trager ontwikkelen en tijd nodig hebben. En dat je veel geduld moet hebben. Ze worden dan ook pas als jaarling voor het eerst gespeeld. Ook zijn er die zeggen ze helemaal niet op te leren. Weer anderen, en zeker niet de minsten, richten ze goed af, spelen ze als jong een keer of tien en zeker tot en met het eindstation en als jaarling elke week de mand in, plus twee overnachtvluchten. Op deze manier klaargestoomd en overeind gebleven, zou je kunnen zeggen dat ze klaar zijn als er per duif ongeveer 30 euro aan vrachtkosten zijn betaald. Voordeel van deze methode is, dat je geen verstand hoeft te hebben van selectie. Je houdt bijna nooit te veel over. Die laatste “no nonsens” methode heeft verreweg mijn sympathie. Een twee jarige uit deze school , is, mits gemotiveerd en in topvorm gespeeld, altijd een goede kandidaat. Ik denk dat een jonge marathonduif met ervaring door de bank genomen de vroege prijzen wint .We hebben het dan over de drachten tot st.Vincent. De enkele keren dat ik duiven jonger dan drie jaar op deze vlucht van 1225km speelde, liepen slecht af.

Die “no nonsensmethode “volg ik niet meer. De reden daarvoor is, dat ik niet zo’n goede duivenmelker ben. Feitelijk kan ik het er gewoon niet bij hebben, met die jongen spelen midden in het fond seizoen. Dan ben ik te gericht op de oude vliegduiven, dus moeten die jongen maar wachten tot rustiger tijden aanbreken.

Daarnaast is er ook nog de jonge duivenziekte, (we noemen het syndroom voor het gemak maar even e-coli) die vaak oorzaak is van het feit dat we de jongen niet zorgeloos mee kunnen geven.

Als je dit niet ziet (aankomen), dan hoor je bij die mensen, die steeds roepen “waar blijven onze jonge duiven” en houdt je er van die 50 maar 5 over en dat kan niet de bedoeling zijn. Tenminste niet na 1 seizoen. Als je er na 3 of 4 seizoenen 5 overhoudt die de moeite waard zijn, dan heb je het bovenmodaal goed gedaan, Doe je dit vaker dan zal je vanzelf komen bovendrijven. De kampioenschappen zullen als het ware” aan je gaan plakken”

Net als alle anderen die de jongen niet terdege aan de tand voelen, moet ik ze stevig opleren als jaarling. Elke week mee op vitesse en midfond is dan het streven. Liefst een keer of tien. Daarna moeten ze het weten, want tussen die tien vluchten zit altijd wel een slechte of moeten ze een extra nacht in de mand incasseren. Daarna zijn het 2 jarigen en moeten ze na de trainingsvluchten, een stuk of vijf zes, vitesse en midfondvluchten, op de marathonvluchten bewijzen dat ze uit het goede hout zijn gesneden.

Zo………….we hebben het over de aanschaf, de kweek en de opleiding gehad. Nu alleen nog even de selectie. De meesten van ons zijn allemaal grondig bedorven door de folklore van de duivensport zelf. Dat geldt ook voor mij met mijn 2 meter duivenboeken. We lezen alles wat los en vast zit en zonder er erg in te hebben nemen we van alles over. Ook de sprookjes waar geen enkele wetenschappelijke basis voor is. Waarom zou je bijvoorbeeld geen twee licht ogers op elkaar kunnen zetten? De gebr. Jansen leven niet meer. We kunnen het ze dus niet meer vragen, maar ik kan me niet voorstellen, dat zij deze “zonde” nooit hebben begaan.

Dan nog even over het beoordelen op bouw: als de bouw van een duif zo goed is, dat hij in staat is vluchten van 1000 kilometer en verder op hoge snelheid en met succes af te leggen, wil dat nog niet zeggen dat hij dat ook werkelijk gaat doen!! Als dat ze was dan zou het nu afgelopen zijn met de duivensport. Laat de selectie op uiterlijke kenmerken van “Crackduiven” nu maar over aan “de kenners” en let op “de spelers”. Of ze nu een snelle vleugel, een goede keel of prima spieren hebben………………….ach het maakt niet uit, als ze maar binnen de 900 punten zitten in groot verband, of er dichtbij, dan is het goed. Natuurlijk….ik zie ook graag een mooie en goed gebouwde duif……maar dat heeft er niets mee te maken, daar gaat het niet om.

Selecteren is: een grens trekken. Alles wat erboven zit blijft……de anderen niet. In geval van selectie, altijd selecteren op duiven die hebben geacteerd onder dezelfde omstandigheden. Duiven dus van hetzelfde hok en onder hetzelfde regime. Niet teveel op andere hokken of duivenvrienden letten. Ook niet als het om duiven van jouw soort gaat die bij vrienden zitten. Je selecteert op het vermogen om (vroege) prijzen te vliegen. Als je daarin duiven van jou, die bij een vriend zitten en goed spelen, betrekt, kan het heel goed zijn dat je op totaal andere zaken selecteert. Misschien is je maat wel een veel betere melker, of heeft hij een veel beter hok…..Voel je…. Van te voren moet je natuurlijk weten, wat een goede marathonduif is. Ook daarover verschillen de meningen. Voor mij is het een duif die eigenlijk niet mist en die een hoog percentage vroege prijzen wint. (binnen die 900 punten) Als je zulke duiven niet hebt, zal je eerst tevreden moeten zijn met minder.

 

©Ton v.d. Walle. Beerta.